Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Kennisquiz: diabetes type 2 en voeding

Voeding speelt een belangrijke rol bij cliënten met diabetes type 2. Test je kennis met deze quiz!
Foto: AdobeStock
  1. Bij diabetes type 2 is de kwaliteit van koolhydraten belangrijker dan de hoeveelheid.
    A. Waar
    B. Niet waar
  1. In welk van de volgende voedingsproducten zitten snelle koolhydraten: vruchtensap, aardappel, witbrood, melk.
    A. Allemaal
    B. Allemaal, behalve aardappel
    C. Allemaal, behalve witbrood
    D. Allemaal, behalve melk

    Weet jij alle ins en outs van slaap- en onrustmedicatie? Test je kennis in deze medicijnquiz >>

  1. Mevrouw Pietersen is 75 jaar oud en perst elke dag drie sinaasappels uit ‘voor de vitamines.’ Wat zou je haar adviseren?
    A. Om twee sinaasappels uit te persen, drie is te veel.
    B. Niets, ze is goed bezig. Alles wat je te veel aan vitamines binnenkrijgt, plas je weer uit.
    C. Om één sinaasappel te eten, en een glas water erbij te drinken.
  1. Wat gebeurt er met de bloedsuikerspiegel na het drinken van een biertje?
    A. De bloedsuikerspiegel stijgt direct, maar na een paar uur daalt hij weer.
    B. De bloedsuikerspiegel daalt, maar na een paar uur stijgt hij.
    C. De bloedsuikerspiegel stijgt.
    D. De bloedsuikerspiegel daalt.
  1. Meneer Janssen heeft diabetes type 2. Hij zakt elke avond door met zijn buurman en wat biertjes. Wat adviseer je hem qua voeding?

I Niets, een paar biertjes kan geen kwaad.

III Ik informeer hem over de extra risico’s van alcohol in relatie tot zijn ziektebeeld

A. Advies I
B. Advies II en III

Test je kennis over onder andere Lewy Body Dementie, medicatie in de palliatieve fase en urine-incontentie met de TVV Check: hiermee verdien je 2 accreditatiepunten! Naar de Checks >>

6. Waarom moet metformine tijdens (of na) het eten ingenomen worden? En dus niet van tevoren?
A. Omdat er dan minder bijwerkingen zijn.
B. Omdat je cliënt anders een hyper kan krijgen.
C. Er is niks aan de hand als je cliënt voor het eten metformine neemt.

7. Helpt water drinken bij een hyper?
A. Ja
B. Nee

8. Kan metformine zorgen voor een hypo, als een diabeet het inneemt zonder erbij te eten?
A. Ja
B. Nee

  1. Verzorgende Marja: ‘Mijn cliënt -mevrouw Berends- is 85 jaar en dolblij met haar dagelijkse koekjes bij de koffie mét suiker. Maar voor haar diabetes is het niet top: soms meet ik een suikerwaarde van 20. Moet ik haar die koekjes afraden?’
    A. Ja, want het is blijkbaar ongezond
    B. Alleen als mevrouw ook daadwerkelijk last heeft van haar hoge waardes
    C. Nee, laat haar lekker genieten

10 .  Het is noodzakelijk om bij cliënten die 1-maal daags insuline gebruiken, elke dag 4 keer per dag hun glucosewaarden te meten

A. Ja, anders weet je niet wat er gaande is
B. Nee, dat is echt overdreven want zoveel schommelen waarden meestal niet
C. Nee, als de waarden stabiel zijn is zo nu en dan nuchter meten voldoende.

Blijf op de hoogte van interessante kennisquizzenn voor verzorgenden met de gratis online nieuwsbrief van TVV voor verzorgenden >>


Antwoorden

1A, 2D, 3 C, 4 A, 5 B, 6 A, 7 A, 8 B, 9 B, 10C

1 A: Je darmen veranderen koolhydraten in de vorm van zetmeel en suikers in glucose. Dat komt in het bloed als glucose en dat is de brandstof voor je lichaam. Als je diabetes hebt, blijft er te veel glucose in het bloed zitten. De bloedglucosespiegel is dan te hoog. Sommige koolhydraten worden sneller omgezet in glucose dan andere. Er zijn dus ‘snelle’ en ‘langzame’ koolhydraten. Hoe langzamer de bloedglucose van je cliënt stijgt, hoe beter. Want als zijn glucose snel stijgt en daarna weer snel daalt, heeft je cliënt dus ook veel pieken in de glucosespiegel en dat kan schade aan de bloedvaten en zenuwbanen veroorzaken. Ook kan je cliënt bij een sterke schommeling chagrijnig worden of zich moeilijk concentreren. Langzame koolhydraten zijn dus goede koolhydraten. Producten met langzame koolhydraten bevatten over het algemeen meer vezels. Vezels verminderen niet alleen de bloedglucosepieken, maar ze geven ook eerder en langer een verzadigd gevoel. Daardoor ga je minder snel tussen de maaltijden door snacken. Uit onderzoek blijkt dat voor het voorkomen van diabetes type 2 of de behandeling van diabetes type 2 de kwaliteit van koolhydraten belangrijker is dan de hoeveelheid koolhydraten, meldt het Diabetes Fonds. Cliënten met diabetes type 2 kunnen dus beter langzame (goede) koolhydraten eten dan snelle (slechte) koolhydraten. In een eierkoek bijvoorbeeld zitten evenveel koolhydraten als in een volkorenboterham. Maar in een eierkoek zitten vooral snelle koolhydraten. Daarvan krijgt je cliënt een hogere en snellere piek in de bloedglucosespiegel en dat is niet gezond. Kies liever voor eten met langzame koolhydraten, en niet al te grote porties. Denk hierbij aan een voedingspatroon met veel volkorenproducten, fruit, groenten, peulvruchten en noten. Bij diabetes type 2 is het advies meestal om minder koolhydraten te eten dan in de Schijf van Vijf geadviseerd wordt aan brood, rijst en aardappelen. Gemiddeld is het advies om zo’n 40 tot 70% van je dagelijkse behoefte aan calorieën te halen uit koolhydraten. Bijvoorbeeld: is de behoefte van je cliënt 2000 kcal/dag? Dan mag hij gemiddeld zo’n 800 – 1400 kcal uit koolhydraten halen. Koolhydraten leveren 4 kcal per gram, dit komt dus neer op 200 – 350 gram koolhydraten per dag. Hoeveel koolhydraten het beste voor je cliënt met diabetes type 2 is? Dit hangt af van zijn gewicht, dagelijkse activiteiten, medicatie en bloedglucoses. Vraag hierover advies aan een diëtist of de diabetesverpleegkundige.

Diabetesverpleegkundige en docent Petra Dogger geeft op het Diabetescongres een interactieve workshop over diabetes bij kwetsbare ouderen. Meer info en kaarten >>

2 D: Voedingsproducten met langzame koolhydraten zijn: zilvervliesrijst, volkorenpasta, volkorenbrood, volkorengraanproducten, volkorencouscous, bulgur, haver, quinoa, groenten, fruit, peulvruchten (zoals bonen, erwten en linzen), melk, yoghurt. Snelle (slechte) koolhydraten vind je in: suiker, zoet, beleg, frisdranken, yoghurtdranken met suiker, snoep, koek, gebak, ijs, vruchtensappen en fruitsmoothies, honing, aardappels, alles met wit meel (zoals wit brood, witte pasta en witte rijst). De koolhydraten in aardappelen worden afgebroken tot snelle suikers. Daarom is het belangrijk dat je cliënt niet te vaak aardappelen eet en dan een kleine portie neemt.

3 C. Vruchtensap zit vol koolhydraten, wat snel wordt omgezet in glucose. Hierdoor kan mevrouw Pietersen een piek in haar bloedglucosewaarden krijgen. ‘Door de sinaasappels te persen, haal je ook alle voedingsvezels eruit’, vertelt diabetesverpleegkundige Petra Dogger, ‘waardoor het al meteen een stuk minder gezond is. Het advies is om elke dag twee stuks fruit te eten, dus drie sinaasappels uitpersen is sowieso overbodig. Je kunt dan beter één sinaasappel eten, zodat je ook profiteert van de vezels in de sinaasappel. En er een glas water bij drinken zodat je voldoende vocht binnenkrijgt. Zo voorkom je een enorme piek in je bloedglucosespiegel.’ Ook onderzoekers van de Glasgow Universiteit concludeerden dat verse vruchtensap helemaal niet zo gezond is als we denken. Zij lieten mensen met overgewicht een tijdje twee flinke glazen druivensap per dag drinken. Na drie maanden hadden de deelnemers een dikkere buik, en had hun lichaam meer moeite om suikers te verwerken. De onderzoekers berekenden dat in een glas sap ongeveer evenveel suiker zit als in een glas cola. Om precies te zijn: 110-115 kilocalorieën en 26 gram suiker, dat zijn 5 tot 6 suikerklontjes. Ook al zijn de suikers in vruchtensap ‘natuurlijke vruchtensuikers’, je lichaam ziet het gewoon als suiker. Je kunt beter vers fruit eten, daar zit naar verhouding lang niet zo veel suiker in als in geperst sap. Maar dan krijg je ook de vezels binnen, die de opname van suikers in het bloed vertragen.

4  A. Als je cliënt met diabetes type 2 alcohol drinkt, gaat de bloedglucosespiegel in de eerste instantie omhoog, zeker als de drank koolhydraten bevat, zoals bier. Dogger: ‘Als  een diabeet grotere hoeveelheden drinkt, dan is de lever – die een belangrijke taak heeft in de regulatie van de glucosespiegel in het lichaam – alleen nog maar bezig met het afbreken van de alcohol. Hierdoor kan de glucosespiegel te laag uitkomen, en ligt gevaar van latere hypo’s op de loer. Iets eten met koolhydraten –zoals een bruine boterham- bij het drinken van alcohol kan verstandig zijn, maar helemaal niet drinken is natuurlijk nog beter.’

5 B. Sommige diabeten zijn zich niet altijd goed bewust van de risico’s die alcohol drinken met zich meebrengt. Zorg daarom dat je je cliënt hier goed over voorlicht. Voor cliënten met diabetes geldt hetzelfde advies betreffende alcohol voor hun gezondheid als voor de algemene bevolking: geen alcohol te drinken, of in elk geval niet meer dan 1 glas per dag. ‘Mensen met diabetes moeten door hun behandeling met tabletten of insuline soms wel nog meer rekening houden met hun alcoholconsumptie’, legt Dogger uit. Het verschilt het per alcoholconsumptie hoeveel koolhydraten in het drankje zitten. Afhankelijk daarvan stijgt de glucosespiegel in meer of mindere mate. Als Meneer Janssen flink doorzakt en fors over de norm gaat dan kan zijn glucosespiegel in de nacht diep wegzakken. Daardoor kan hij een hypo krijgen als hij in bed ligt. Dogger: ‘Voor mensen met diabetes geldt dat zij naast het al dan niet gezond zijn en de hoeveelheid alcohol die zij drinken, ook rekening moeten houden met wat dit doet op hun bloedglucosespiegel op korte termijn (stijging) en later in de nacht (zakken). De lever heeft een belangrijke taak in het reguleren van  de glucosewaardes. Als de lever druk is met het afbreken van alcohol, “vergeet” hij glucose af te geven  en loopt je cliënt risico op een hypo: er zit te weinig glucose  in zijn bloed.’ Symptomen van een hypo zijn: zweten, trillen, hartkloppingen, duizelig zijn, hoofdpijn, moe zijn, een plotseling wisselend humeur hebben, ongeconcentreerd zijn en hongerig zijn. ‘Wanneer een diabeet ’s nachts of in de vroege ochtenduren last van hypo’s heeft, moet je altijd het alcoholgebruik uitvragen. Dit kan nogal onderschat worden. Wanneer iemand per se vasthoudt aan zijn drankjes voor het slapengaan, kan je hem adviseren om dan voor het slapen in elk geval een bruine boterham met kaas te eten, zodat er minder kans is op een hypo’, adviseert Dogger. Goed om te weten: alcohol laat ook de bloeddruk stijgen. Voor mensen met diabetes betekent dat altijd een extra risico voor het hart en bloedvaten.

Op de lange termijn kan diabetes type 2 ernstige complicaties opleveren. Het is dus belangrijk dat je hier alert op bent, zeker bij ouderen >>

6 A. Maagdarmklachten zijn de bekendste bijwerking van metformine, vertelt diabetesverpleegkundige Dogger: ‘Naast diarree, en zwaar op de maag liggen. Wanneer je cliënt tijdens of na het eten metformine neemt, heeft hij over het algemeen minder last van deze bijwerkingen. Daarom is het advies tijdens of direct na de maaltijd.’

7 A. Bij een hyper is het bloedglucose te hoog. ‘Je moet je voorstellen dat het bloed dan als stroop door de aderen gaat’, legt Dogger uit, ‘de cliënt wordt sloom, moe, dorstig, kan  wazig gaan zien, gaat veel plassen. Bij oudere mensen is toename van incontinentie niet ongewoon.  Het helpt zeker om water te drinken, omdat je dan het lichaam dan helpt het teveel aan glucose  uit te kunnen plassen.’

8 B. ‘Nee, daar krijg je geen hypo van’, vertelt Dogger. ‘Het zorgt wel voor een verhoogde insulinegevoeligheid van je lichaam en geeft een correctie op je glucosevorming uit je lever, op het moment dat je glucose laag worden. Maar je krijgt geen hypo.’ Wel is het belangrijk dat je als verzorgende alert bent wanneer je cliënt ziek is en last van koorts, diarree en overgeven heeft: ‘Op dat moment ligt uitdroging op de loer, en dan lukt het je cliënt niet goed om de  afvalstoffen van de metformine voldoende uit te scheiden. Op dat moment kunnen die afvalstoffen van metformine gaan stapelen in je lichaam, en loopt je cliënt het risico op een vergiftiging. Dus trek altijd aan de bel bij een arts als uitdroging op de loer ligt, om te vragen wat je met de medicatie moet doen. Overigens geldt dit ook voor veel bloeddrukmedicatie – ook dan is het goed te overleggen als risico op uitdroging aan de orde is. ’

9 B. Dit is een kwestie die vaker voorkomt in de ouderenzorg en vooral afgewogen moet worden aan de hand van kwetsbaarheid, vertelt diabetesverpleegkundige Dogger: ‘Als je ouder dan 70 bent en al langer dan 10 jaar diabetes hebt,  dan wordt een hele strakke instelling minder van belang. Het risico dat je nog complicaties van je diabetes gaat krijgen is dan minder hoog. Ook heeft sommige diabetesmedicatie het risico op het veroorzaken van een hypo en dat is wat je op hogere leeftijd wil voorkomen. Hypo’s werken vallen in de hand en dat weer het oplopen van botbreuken.  Bijeen cliënt  die niet meer veel levensjaren voor de boeg heeft en echt kwetsbaar wordt,  is comfort en kwaliteit van leven belangrijker: ik zou een oudere dan lekkere dingen niet snel ontzeggen. Bij deze cliënten is het voornaamste doel dat ze geen hypo krijgen.’ Volgens Dogger is het niet erg als de waardes wat hoger zijn, zolang de cliënt er zelf geen last van heeft: ‘Bij een bloedsuikerwaarde onder de 15 is geen actie nodig. Wanneer je cliënt een bloedsuikerwaarde boven de 25 heeft, moet je overleggen met een arts. En tussen de 15 en 25 is het belangrijk dat je cliënt extra drinkt. Heeft je cliënt klachten, zoals verwardheid, incontinentie, onrustig zijn, en dorst hebben? Overleg dan met een arts.  Wanneer je cliënt een taartje eet en een keer een waarde van twintig heeft en er geen last van heeft, hoef je hier niks mee te doen.  Als er al wel complicaties zijn, of er is bijvoorbeeld een longontsteking of een wond die moet helen, dan  moet soms wel strakker gekeken worden naar de bloedglucoses natuurlijk.’ Als mevrouw last heeft van te hoge waardes, kun je bijvoorbeeld samen met haar zoeken naar een alternatief waar minder (of helemaal geen) suiker in zit. Of je spreekt met haar af dat ze één koekje neemt, in plaats van meerdere koekjes. Een andere optie is om met haar afspraken te maken over op welke dagen ze wél een koekje bij de koffie mag, bijvoorbeeld in het weekend.

10 C. Het meten van glucosewaarden is een lastig iets, zegt Petra Dogger: ‘Natuurlijk geldt: meten = weten. Maar dan geldt ook direct dat als je meet, je een waarde weet en daar dan ook wat mee moet. Als een client eenmaal daags insuline spuit is dat over het algemeen langwerkende insuline. Vaak gebruikt de cliënt hiernaast ook nog tabletten voor zijn glucoseregulatie. Die langwerkende insuline ondersteunt als het ware het lichaam in wat de cliënt zelf tekort schiet in de basis. De nuchtere waarde is de laagste waarde op een dag en kan goed als indicator gebruikt worden of de instelling goed is. Dus het regelmatig meten van een nuchtere waarde is afdoende, als er zo nu en dan ook naar later op de dag wordt gekeken. Hoe vaak dit gedaan moet worden is afhankelijk van de stabiliteit van de instelling van de client en gaat in overleg met de behandelaar. Er is dus geen Gouden Standaard over hoe vaak te meten. Wél is het zo dat je je altijd moet afvragen waarom je meet – gewoon uit routine? Of is er iets waarom je je zorgen maakt dat je de bloedglucose waarde wil weten?’